|
Geldt voor wagens met snelheidsregelsysteem
Het snelheidsregelsysteem maakt vanaf 20 km/h rijden met een constante snelheid mogelijk.
Om het systeem in te schakelen hendel in stand -1- Afbeelding88► trekken.
Met de in te stellen snelheid rijden.
Om de snelheid op te slaan, drukt u op de toets -A-.
De opgeslagen snelheid en het controlelampje
worden in het instrumentenpaneel weergegeven.
Door aanpassing van het motorvermogen resp. door actieve remingrepen wordt de snelheid constant gehouden.
ATTENTIE
- Let ook bij ingeschakeld snelheidsregelsysteem steeds op het overige verkeer. Als bestuurder bent u altijd verantwoordelijk voor uw snelheid en de afstand tot andere weggebruikers.
- Om veiligheidsredenen mag het snelheidsregelsysteem in het stadsverkeer, bij langzaam rijdend verkeer, op bochtige trajecten en bij ongunstige toestand van de rijbaan (zoals bv. gladheid, mist, grind, hevige regen en aquaplaning) niet worden gebruikt – gevaar voor ongevallen!
- Schakel het snelheidsregelsysteem bij het rijden op opritten, afritten of bij wegwerkzaamheden tijdelijk uit.
- Houdt u er rekening mee dat het snelheidsregelsysteem bij onbewust gas geven, door met de voet op het pedaal te steunen, niet zelfstandig afremt. Dit komt doordat de regeling van de snelheid wordt overruled, wanneer de bestuurder gas geeft.
- Als bij ingeschakeld snelheidsregelsysteem een systeemstoring in de remmen (bv. oververhitting) optreedt, kan de actieve remingreep worden uitgeschakeld. De overige functies van het snelheidsregelsysteem blijven actief, zolang het controlelampje brandt.
Let op
- Bij wagens met schakelbak kan de ingestelde snelheid alleen worden bereikt, als de ingeschakelde versnelling dit toelaat, de motor niet te veel toeren maakt en soepel draait. Daarom tijdig naar een hogere resp. lagere snelheid overschakelen.
- Bij een automatische remingreep gaan de remlichten branden.