De bergafdaalhulp begrenst de snelheid op hellingen van circa 6 tot 60% zowel bij vooruit- als ook achteruitrijden door een automatische remingreep op alle vier wielen. Aangezien het ABS actief blijft, wordt voorkomen dat de wielen blokkeren. Bij wagens met schakelbak past de bergafdaalhulp de voorgeschreven snelheid zo aan dat de motor niet tot onder het stationair toerental wordt afgeremd.

Bij ingeschakelde bergafdaalhulp wordt de wagen bij het betreden van de helling op de op dat moment gereden snelheid geregeld. Inschakelen is alleen onder ca. 60 km/h mogelijk. De regeling volgt kort na het wegrijden tot ca. 30 km/h. Bij wagens met schakelbak is een regeling onder ca. 9 km/h alleen bij ingetrapt koppelingspedaal of in neutrale stand mogelijk. Wanneer onder ca. 9 km/h bij ingeschakelde versnelling het koppelingspedaal wordt losgelaten, wordt de regelsnelheid verhoogd. De bestuurder kan te allen tijde door gas te geven of te remmen de snelheid binnen de genoemde grenzen verhogen of verlagen.

Voorwaarde is echter wel dat de ondergrond genoeg grip geeft. Zo kan de bergafdaalhulp bijvoorbeeld zijn functie niet uitvoeren, als op een bevroren helling of een helling met glibberige ondergrond wordt gereden ►.

Het actief regelen op een bepaalde snelheid tot circa 30 km/h wordt in het instrumentenpaneel door het controlelampje weergegeven. Als de functie paraat is, brandt het controlelampje .

In het snelheidsbereik tussen circa 30 en 60 km/h regelt het systeem niet. Het systeem staat enkel paraat. Dit wordt aangegeven door de brandende led in de knop. Boven circa 60 km/h wordt het systeem automatisch uitgeschakeld. Ook de led gaat in dit geval uit.

De functie van de bergafdaalhulp wordt automatisch geactiveerd als aan de volgende voorwaarden wordt voldaan: