- Afb.1 Deel van de middenconsole: Knop voor wegrijhulp
Met ingeschakelde wegrijhulp wordt de wagen bij stilstand en bij
het wegrijden automatisch tegen wegrollen beveiligd.
Voorwaarde: het bestuurdersportier is gesloten, de veiligheidsgordel
van de bestuurder is vastgegespt en de motor is gestart.
Wegrijhulp inschakelen
Om de wegrijhulp in te schakelen knop -B-
Afb.1 indrukken.
De led in de knop brandt.
Wegrijhulp uitschakelen
Om de wegrijhulp uit te schakelen, drukt u de knop -B- in. De
led in de knop gaat uit.
Als u op knop -B- drukt, terwijl de wagen door de wegrijhulp
wordt stilgehouden, wordt de functie automatisch overgenomen
door de elektronische parkeerrem
. De
functie wordt niet overgenomen, indien u gelijktijdig de voetrem
intrapt.
Wanneer u het bestuurdersportier opent, de gordel losmaakt of
de motor afzet, wordt de wegrijhulp automatisch uitgeschakeld.
Als dit gebeurt terwijl het groene controlelampje
brandt,
wordt de parkeerrem automatisch ingeschakeld om de wagen veilig
te parkeren.
De wegrijhulp ondersteunt de bestuurder, indien de wagen bij draaiende
motor veelvuldig of lang op de plaats moet worden stilgehouden,
bijvoorbeeld op een helling, voor een stoplicht of in langzaamrijdend
en stilstaand verkeer. Als u de wagen met ingeschakelde wegrijhulp
stilhoudt, hoeft deze niet door voortdurend intrappen van het rempedaal
tegen onbedoeld wegrollen te worden beveiligd. Nadat de stilstand
is herkend, neemt de wegrijhulp het stilhouden van de wagen over.
Dit wordt met het groene controlelampje
in het instrumentenpaneel
weergegeven. De bestuurder kan het rempedaal loslaten.
De rem wordt automatisch losgezet en de wagen begint te rijden,
als de bestuurder zoals gewoonlijk wegrijdt.
Als tijdens stilstaan van de wagen één van de voorwaarden voor de
wegrijhulp verandert, wordt de parkeerrem automatisch ingeschakeld
om de wagen veilig te parkeren. De wegrijhulp schakelt uit en de
led in de knop gaat uit.
ATTENTIE!
De intelligente techniek van de wegrijhulp kan de natuurkundig bepaalde
grenzen niet overwinnen. Het aangeboden hogere comfort van de wegrijhulp
mag geen aanleiding zijn tot het nemen van grotere risico's!
- De wegrijhulp kan niet in alle gevallen de wagen op een helling stilhouden (bijvoorbeeld op een gladde of bevroren ondergrond).
- De wegrijhulp moet elke keer nadat de motor wordt gestart opnieuw worden ingeschakeld - gevaar voor ongevallen!
- Nooit bij ingeschakelde wegrijhulp en draaiende motor de wagen verlaten - gevaar voor ongevallen!
- Let er altijd op dat u de wagen correct en veilig stilzet om schade aan uzelf en anderen te voorkomen.
Voorzichtig!
Schakel de wegrijhulp uit, voordat u met de wagen een wasstraat
inrijdt.
Aanwijzing
- De wegrijhulp kan alleen worden ingeschakeld, als het bestuurdersportier is gesloten, de bestuurder de gordel heeft omgegespt en de motor is gestart.
- Automatische versnellingsbak: als u bij ingeschakelde wegrijhulp de voet van het rempedaal neemt, onderdrukt de wegrijhulp het „kruipen“ van de wagen.
- Na langere periode van stilstand van de wagen kan de werking van de wegrijhulp aan de parkeerrem worden overgedragen. Dit herkent u doordat in het instrumentenpaneel het groene controlelampje in een rood controlelampje verandert.