|
Geldt voor wagens met automatische versnellingsbak
Om de wagen te bergen/manoeuvreren moet de parkeervergrendeling worden noodontgrendeld.
De noodontgrendeling zit in de voorste bekerhouder onder een afdekking.
Parkeervergrendeling noodontgrendelen
Om uw wagen tegen onbedoeld wegrollen te beveiligen, zet u de parkeerrem vast link► of trapt u het rempedaal in.
Rubber mat verwijderen.
In de afdekking zit een sleufvormige uitsparing. Via de uitsparing de afdekking met de schroevendraaier (wagengereedschap) eruit wippen Afbeelding119►.
Insteeksleutel voor noodontgrendeling (wagengereedschap) in de opening steken Afbeelding120►.
Insteeksleutel voor noodontgrendeling rechtsom tot de aanslag -1- draaien en hem daarna naar beneden drukken -2-, tot hij vastklikt.
De steeksleutel erin gestoken laten ►.
Parkeervergrendeling weer inschakelen
Rempedaal intrappen en de motor starten.
Rempedaal ingetrapt houden en achtereenvolgens de rijstanden N, D en weer N inschakelen.
Motor weer afzetten.
Insteeksleutel voor noodontgrendeling met beide handen vastpakken en voorzichtig naar boven eruit trekken ►.
Afdekking en rubber mat weer plaatsen.
Als de parkeervergrendeling noodontgrendeld is, branden in het instrumentenpaneel het controlelampje en de rijstand N. Bovendien verschijnt de aanwijzing voor de bestuurder Wegrolgevaar! Stand P niet mogelijk. Parkeerrem inschakelen a.u.b..
- De noodontgrendeling alleen op een vlak wegdek of lichte hellingen gebruiken.
- Als u de parkeervergrendeling noodontgrendelt, zet u de wagen met de parkeerrem vast of indien deze niet functioneert met het rempedaal. Een niet-vastgezette wagen kan wegrollen - gevaar voor ongevallen!
- Met ingeschakelde noodontgrendeling mag u niet rijden - gevaar voor ongevallen!
- Let op de belangrijke aanwijzingen voor het afslepen link►.
- Als u de insteeksleutel voor noodontgrendeling niet voorzichtig eruit trekt terwijl u de parkeervergrendeling weer inschakelt, bestaat gevaar voor beschadigingen.