Geldt voor wagens: met snelheidsregelsysteem
Het snelheidsregelsysteem maakt vanaf 30 km/h rijden met een constante snelheid mogelijk.
De bedieningshendel zit op de stuurkolom Afb.1.
Om het systeem in te schakelen hendel in stand -1- Afb.2 trekken.
Met de in te stellen snelheid rijden.
Om de snelheid op te slaan, drukt u op de toets -A-.
Als het snelheidsregelsysteem is ingeschakeld, brandt in het instrumentenpaneel het controlelampje .
ATTENTIE!
- Let ook bij ingeschakeld snelheidsregelsysteem steeds op het overige verkeer. Als bestuurder bent u altijd verantwoordelijk voor uw snelheid en de afstand tot andere weggebruikers.
- Om veiligheidsredenen mag het snelheidsregelsysteem in het stadsverkeer, bij langzaam rijdend verkeer, op bochtige trajecten en bij ongunstige toestand van de rijbaan (zoals bijv. gladheid, mist, grind, hevige regen en aquaplaning) niet worden gebruikt – gevaar voor ongevallen!
- Schakel het snelheidsregelsysteem bij het rijden op opritten, afritten of bij wegwerkzaamheden tijdelijk uit.
- Houdt u er rekening mee dat het snelheidsregelsysteem bij onbewust gas geven, door met de voet op het pedaal te steunen, niet zelfstandig afremt. Dit komt doordat de regeling van de snelheid wordt overruled, wanneer de bestuurder gas geeft.
Aanwijzing
- Bij wagens met schakelbak kan de ingestelde snelheid alleen worden bereikt, als de ingeschakelde versnelling dit toelaat, de motor niet te veel toeren maakt en soepel draait. Daarom tijdig naar een hogere resp. lagere versnelling overschakelen.
- Bij steile afdalingen kan het snelheidsregelsysteem de snelheid niet constant houden. Door het eigen gewicht van de wagen wordt de snelheid hoger. Daarom op tijd terugschakelen of de wagen met het rempedaal afremmen.